
Ondanks de afnemende biodiversiteit, worden er jaarlijks nog ongeveer 18.000 nieuwe diersoorten ontdekt. Hoe is dit mogelijk? Dit artikel biedt drie verklaringen voor dit intrigerende fenomeen.
DNA-bewijs ontmaskert nieuwe diersoorten
Dankzij het DNA-onderzoek kunnen wetenschappers vaststellen of een dier tot een andere soort behoort dan eerder werd gedacht. Zo werd bijvoorbeeld de wasbeer Ringerl helemaal geen directe verwant van de wasberensoort olingo in haar verblijf, zoals men in eerste instantie dacht. Pas na haar dood en na DNA-onderzoek, bleek dat ze tot een voorheen onbekende diersoort behoorde, die nu olinguito wordt genoemd. Het DNA-onderzoek heeft dus een grote impact op het identificeren van diersoorten.
Onbekende biotopen verbergen nieuwe soorten
Er worden ook nieuwe diersoorten ontdekt doordat veel biotopen nog niet volledig in kaart zijn gebracht. Jaarlijks worden er bijvoorbeeld zo'n tweeduizend nieuwe soorten in de oceanen en zeeën gevonden. We kennen slechts 5 procent van de oceanen en marinebiologen schatten dat er nog ruim 2 miljoen onbekende diersoorten te vinden zijn. Ook op het vasteland worden nog steeds nieuwe diersoorten ontdekt, zoals in het Amazonewoud en de Mekongregio in Zuidoost-Azië.
Sommige diersoorten ontwikkelen zich sneller dan gedacht, wat kan leiden tot de ontdekking van nieuwe soorten. Een voorbeeld hiervan zijn de 'cichliden', baarsjes met een zeer snelle evolutie in Oost-Afrika. Zij evolueren al binnen een aantal generaties tot nieuwe soorten. Ook in stedelijke gebieden vindt snelle evolutie plaats. De steekmug Culex molestus is waarschijnlijk ontstaan toen mensen ondergronds begonnen te bouwen en wonen.